top of page

Gezondheid van de Somali

Somali's zijn doorgaans gezond dieren

Er zijn heel wat Somali’s die een hoge leeftijd tot meer dan twintig jaar (over de 100 jaar voor een mens!) bereikt hebben. Ongeveer 14 jaar tot een jaar of 17 is echter een mooie leeftijd voor de meeste (ras)katten.
Wèl zijn Somali-eigenaren vaak zeer alert tot -soms- overbezorgd ten aanzien van hun druktemakers!
Ook zijn zij vaak vrij open over het reilen en zeilen van het ras.
Dat alles bij elkaar levert soms een wat vertekend beeld op.
Qua ziektegevallen of afwijkingen is er in de praktijk echter geen echt verschil met andere (ras)katten.
In het algemeen geldt voorkom stress en overpopulatie.

Natuurlijk komen er ook onder SomAby’s kwalen en afwijkingen voor. Het zou raar zijn als dat niet zo was.
Er zijn sinds de definitieve intrede in ons land rond 1967 een aantal dieren overleden aan Amyloïdose en ook enkele door PRA blind geworden dieren gevonden.
Een ander erfelijk probleem dat bloedarmoede kan veroorzaken (Pyruvate Kinase Deficiëntie) speelt sinds ca 2001, als ook Patella Luxatie.
Ten aanzien van het aantal gezonde Somali's is het aantal betrokken dieren gelukkig nog laag.
Voor een aantal van deze erfelijke aandoeningen is tegenwoordig een gentest beschikbaar, waarvan de meeste fokkers tegenwoordig ook vrij consequent gebruik maken.

PRA (Progressieve Retina Atrofie en -Dysplasie)

Progressieve Retina Atrofie (rdAc)

Het is een voortgaande, niet te stoppen, aandoening van het netvlies (retina), die een degeneratie van de bloedvaatjes in het netvlies en daarmee het verval daarvan, veroorzaakt. De lichtgevoelige cellen (fotoreceptoren) gaan tijdens dit proces steeds slechter werken. Tenslotte wordt een dier dat deze aandoening heeft langzamerhand blind.

 

In het begin worden eerst de staafjes, die voor het zien in het donker zorgen, aangetast (nachtblindheid). Het dier wordt dan onzeker tijdens de schemering en in het donker. In een later stadium volgen ook de kegeltjes en wordt het dier langzamerhand geheel blind. Deze laatste fase treedt doorgaans op tussen de 3 en 5 jaar maar er zijn ook gevallen bekend waarbij de degeneratie van het netvlies pas op veel latere leeftijd optreedt.

 

Retina Dysplasie (Rdy)

Dit is een andere, autosomaal dominant verervende, vorm van PRA. Bij dysplasie gaat het om een aanlegfout van de retina waarbij de ogen al op heel jonge leeftijd aangetast worden. Met 8 tot 12 weken treden de eerste verschijnselen op. Op een leeftijd tussen de één en anderhalf à twee jaar is het dier geheel blind. PRA (Rdy) is voor zover we weten zeer zeldzaam en bij een Somali nog nooit vastgesteld.

 

Compensatie van blindheid door katten

Katten die blind worden kunnen dat gebrek vaak heel redelijk compenseren en het zal voor een minder oplettend iemand dan moeilijk zijn om te zien of er wat loos is, laat staan wat er loos is. Veel van deze dieren zullen dan waarschijnlijk ook vaak in een zeer laat stadium pas bij de dierenarts terechtkomen.

 

Geschiedenis PRA in Europa

Bij honden is PRA al veel langer een bekende afwijking. Bij katten is onder de Abessijnen begin jaren 80 van de vorige eeuw in de Scandinavische landen door dr Narfstom, een groot percentage dieren aangetroffen met deze aandoening. In de overige Europese landen is er gelukkig slechts een klein aantal dieren met PRA aangetroffen.

Over de vererving verschilt de mening, maar een gen (PRA rdAC) dat hoogstwaarschijnlijk (mede)verantwoordelijk is voor de in Zweden destijds omschreven vorm, werd in 2007 gevonden, eveneens door dr Narfstrom.

 

Kort daarna kwam er voor dit gen een test beschikbaar en enkele jaren later ook voor de dominante jeugdvorm, PRA Rdy. Nieuwe gevallen binnen deze twee vormen zijn zo door een goed fokbeleid snel uit te sluiten en zonder dat daarmee de vooral voor kleine rassen broodnodige genenpoel wordt aangetast.

 

Tenslotte: waar kunt u op letten bij het ontdekken van PRA:

  • Afwijkend gedrag

  • ’s avonds grote pupillen

  • Onzekerheid in gedrag

  • Dingen omgooien en/of tegen dingen aanlopen

  • Onhandigheid bij springen en rondrennen of dat duidelijk minder doen

  • Trage pupilreactie

  • Niet reageren op vogels, vlinders, enz

PKDef (Pyruvate Kinase Deficiëntie)

PKdef is binnen de verzameling van mogelijke oorzaken voor bloedarmoede bij katten een vorm van bloedarmoede welke ontstaat naar aanleiding van een genetische afwijking. PKdef vererft recessief, dieren met een dubbel gen hiervoor ontwikkelen vroeger of later een ernstige vorm van bloedarmoede die helaas onomkeerbaar is. De verschijnselen variëren van dier tot dier maar komen vaak pas aan het licht als een dier al ernstig ziek is of als er een situatie ontstaat waarbij het lichaam zwaarder belast wordt en de zuurstofvoorziening in het lichaam dus van groot belang is. Een dier dat PKdef ontwikkeld vertoont dan vaak wat gelige slijmvliezen heeft snel vermoeidheidsverschijnselen en tenslotte loopt de algemene conditie snel terug.

Doordat het ziektebeeld soms pas heel laat optreedt, is er echter een aantal dieren dat -hoewel zij wel lijder getest zijn- geen PKdef ontwikkeld maar lang voor die tijd is overleden aan een andere oorzaak variërend van een ongeluk tot gewoon ouderdomsverschijnselen.

 

Geschiedenis binnen Europa
Rond de laatste eeuwwisseling is bij een aantal Somali’s in Duitsland door middel van een DNA-test PKdef vastgesteld. Voor SAN (Somali Abessijn Nederland) was dat reden om te onderzoeken hoe ernstig dat voor het ras was. Het bleek daarbij dat er in de VS enkele huiskatten waren waarbij het was vastgesteld alsmede ook enkele Somali’s. Onder honden en ook mensen is de afwijking al langer bekend, hoewel de verschijnselen dan wel wat anders zijn.


Het Duitse onderzoek door mw dr B Kohn in samenwerking met dhr dr U Giger (welke laatste een voor onze rassen geschikte DNA-test ontwikkelde) gaf als resultaat 151 vrije dieren gekomen (Aby 29, Somali 107 en variant 15), 66 dieren zijn als drager getest dan wel bekend omdat ouder of kind als lijder is getest (Aby 19, Somali 38 en variant 9) en 7 dieren hadden als testuitkomst ‘lijder’ (Aby 2, Somali 4 en variant 1).
Een aantal dat dus vrij groot is binnen de hoeveelheid onderzochte dieren. Daarbij moet wel worden aangetekend dat er een groep is onderzocht waarin met een andere manier van testen al enkele probleemdieren waren aangetroffen. Het beeld is dus mogelijk vertekend ten aanzien van een willekeurig gekozen groep katten.
Om verwarring met een totaal andere genetische aandoening ‘Polycystic Kidney Disease’, nog dit: De afkorting daarvan is PKD! Daarom heeft men voor de in deze folder behandelde afwijking ‘Pyruvate Kinase Deficiëntie’ gekozen voor de afkorting PKdef.

 

 

Bloedgroepen

Katten hebben net als wij bloed waarin een aantal bloedgroepen onderscheiden worden. Net als bij mensen wordt door bloedbeeldbepaling vastgesteld om welke groep dat gaat. Dit kan van belang zijn wanneer uw kat een operatie moet ondergaan bijvoorbeeld.

 

De groepen die worden onderscheiden zijn A, B en AB. Bloedgroep AB is heel zeldzaam en wordt slechts een enkele keer bij een dier vastgesteld. Bloedgroep A komt bij de SomAby’s (een koosnaampje voor de beide rassen samen) het meest voor en wel bij een kleine 85% van de dieren. Bloedgroep B rond de 15% en bloedgroep AB bij minder dan 1% van de dieren binnen onze rassen.
Deze cijfers kunnen sterk verschillen per ras als ook per gebied dat bekeken wordt. Een en ander wordt namelijk beïnvloed door de manier waarop bij het fokken met de bloedgroepen wordt omgegaan. Zo zijn bijvoorbeeld de cijfers bij de Britse Korthaar totaal anders en heeft daar meer dan 60% van de dieren bloedgroep B.
Genetisch is bloedgroep B bij de katten recessief aan bloedgroep A en AB. Een dier met A of AB kan dus een gen voor bloedgroep B bij zich dragen. Was dit voorheen alleen door testkruisingen te bepalen, tegenwoordig is er een DNA-test beschikbaar voor dit doel.
Als vereniging hebben we de nodige vragen gehad betreffende het testen op bloedgroep, wat de verschillende testen inhouden en ook waarom testen een goede zaak is.

 

Waarom is testen van belang
Katten met bloedgroep A hebben een geringe hoeveelheid afweerstoffen tegen bloedgroep B bij zich.
Katten met bloedgroep B hebben echter veel afweerstoffen tegen bloedgroep A bij zich.
Katten met Bloedgroep AB hebben geen afweerstoffen bij zich voor een van de andere twee bloedgroepen.
Het gaat in alle gevallen echter om dieren die verder hierdoor geen problemen hebben en dus kerngezond kunnen zijn en behalve in één opzicht verder geen speciale aandacht behoeven op dit punt. Zodra een moederpoes met bloedgroep B zelf kittens krijgt met bloedgroep A (die dan wèl allemaal een gen voor B hebben) kunnen deze kittens in de eerste dagen ernstige problemen krijgen en hiermee heb je de kern van het probleem met bloedgroepen te pakken: kittens die kerngezond geboren worden en binnen twee tot drie dagen overlijden zonder aantoonbare oorzaak.
Bloedgroep AB komt -zoals gezegd- heel zelden voor onder de katten en een uitgebreide behandeling of testen op deze groep is voor het opzetten van een fokbeleid verder niet van belang daar er met deze bloedgroep geen problemen te verwachten zijn.

 

Een probleem met bloedgroep B
Zolang er geen kittens zijn is er niets loos. In de meeste combinaties is dat bij onze rassen ook zo als er wèl kittens komen doordat veruit de meeste SomAby’s zoals eerder aangegeven dus bloedgroep A hebben, eventueel met een gen voor B.
Wanneer een moederpoes echter bloedgroep B heeft en en gedekt wordt door een A/A kater of een A/B kater dan ontstaan er (ook) kittens met de bloedgroep A/B. Alleen bij deze kittens treedt een soort allergische reactie op, ‘Feline Neo-natale iso-erythrolyse’ (vaak ook kortweg ‘F.N.I.’) genoemd. Vroeger werd dit ook wel ‘Fading Kitten Syndroom’ genoemd.
Als dit niet tijdig wordt onderkend levert dat in veel gevallen binnen twee à drie dagen kittensterfte op dan wel ernstig zieke en daarmee sterk verzwakkende kittens. Dat laatste kan ook weer andere ziektes een start geven waar de kittens anders geen of weinig last van zouden hebben.
Het volgende is aan de hand: met de moedermelk komen afweerstoffen tegen de voor moeder vreemde bloedgroep A mee. Deze worden door het pasgeboren kitten niet afgebroken maar opgenomen. Deze afweerstoffen gaan in het lichaam van dat kitten de rode bloedlichaampjes van groep A te lijf en breken deze af waardoor in een groot aantal gevallen de kittens sterven. Het beeld daarbij is ongeveer als volgt:

  • Kittens overlijden kort na de geboorte zonder dat er aan het diertje ziekteverschijnselen zijn vast te stellen.

  • Na korte tijd verzwakken deze kittens waarbij ze hun eetlust verliezen, steeds minder drinken en tenslotte ook overlijden.

  • Er ontstaat ernstige bloedarmoede.

  • Er ontstaat een vorm van geelzucht.

  • De urine krijgt een roodbruine kleur. Dit is wel de meest directe aanwijzing voor F.N.I. te noemen.

Hoewel veel kittens overlijden of in ieder geval ernstig ziek worden, zullen sommige kittens het zonder veel verschijnselen overleven of hebben hooguit een lichte bloedarmoede. In een enkel geval kan na 1 tot 2 weken de staartpunt afsterven doordat de fijnste bloedvaatjes daarin beschadigd zijn.
Het is dus van groot belang om zeer snel de juiste diagnose te stellen adequate maatregelen te nemen. Neem de kittens bij de moeder weg gedurende de eerste twee tot drie dagen. De kittens dienen in die periode dan ook handmatig gevoed te worden of er moet toevallig een min beschikbaar zijn met de juiste bloedgroep.
Uiteraard is het beter om deze problemen te voorkomen en te zien of er niet een A of AB poes te vinden is, of hooguit met een gen voor B hoewel dat laatste uiteraard niet de voorkeur heeft!

 

PL (Patella Luxatie)

Deze afwijking komt niet alleen bij honden en mensen voor maar ook bij de kat. De naam voor deze aandoening geeft niets meer of minder aan dan dat er een te grote bewegingsvrijheid van de knieschijf van onze katten mogelijk is wanneer een dier PL heeft. In ernstige gevallen is het daarbij mogelijk dat de knieschijf zelfs geheel naast het kniegewricht komt te liggen, waarna de kat hem soms zelf weer op zijn plaats krijgt door een soort strekbeweging uit te voeren, maar soms gaat ook dat niet meer. In veel gevallen is het echter toch een pijnlijke toestand voor het dier. PL komt niet alleen bij Abessijnen en Somali’s (SomAby’s dus) voor maar ook bij andere rassen en bij huiskatten.

 

Bij PL zijn er meerdere oorzaken mogelijk zoals erfelijke aanleg waardoor de bot-vorm bij het kniegewricht niet goed is, trauma, het veelvuldig op een verkeerde manier van bewegen van de betreffende kat (te vaak te hoog springen enz) of bijvoorbeeld een (nog) te zwakke bespiering. Dat laatste is soms het geval bij jonge dieren en een test die voor 18 maanden is afgenomen kan daardoor een lichte vorm van PL als uitslag hebben. Zo’n dier moet je niet afschrijven maar eerst opnieuw laten testen als het een jaar of twee is. In een aantal gevallen is er dan geen sprake van PL meer.


Over deze soms gecompliceerde aandoening, de oorzaken en mogelijke behandelingswijzen plaatsen we ihieronder graag een artikel aan dat we eerder in Ticked plaatsten. Het is van de hand van drs G van den Brink en we laten hem graag het een en ander uitleggen.

 

Functie van de Patella
Normaal beweegt de Patella ( knieschijf ) over een groeve in de condyl ( het onderste deel van het dijbeen) in de richting van het been, naar boven of naar onderen. De Patella ligt in de groeve van de condyl en beweegt dus door een soort glijbaan. Een zijwaartse beweging is in principe niet mogelijk. De knieschijf is aan de bovenzijde aan een bovenbeenspier verbonden en met een pees aan de onderzijde aan het bovenste deel van het kuitbeen. Als de spier zich samentrekt gaat het kniegewricht zich strekken en beweegt het onderbeen naar voren. Verslapt de spier zich dan kan de knie zich weer buigen. De knieschijf heeft dus een soort katrolfunctie.

 

Patella Luxatie
Patella Luxatie is een aandoening van het kniegewricht waarbij er een abnormale beweeglijkheid optreedt van de knieschijf over het onderste deel van het dijbeen, de condyl. Meestal beweegt de knieschijf zich bij de kat en hond dan in mediale richting ( naar binnen). In tegenstelling tot bij het paard waar een Luxatie naar lateraal optreedt ( naar buiten). De functie van de knieschijf is sterk verminderden een maximale belasting is niet mogelijk. Bovendien hebben andere banden en kapsels veel meer kracht te verwerken en er kunnen hier ook ongewenste neveneffecten optreden.
Zo zie je nogal eens een kruisbandruptuur optreden als ongewenst neveneffect van een Patella Luxatie.
De stand van de poot waarbij een Patella Luxatie optreedt, is ook anders doordat de knie iets naar buiten draait bij een Luxatie naar binnen. De afzetkracht van de bewuste poot is minder en extreme bewegingen zijn pijnlijk. De kat loopt kreupel.

 

Gradaties
Er is geen internationale officiële standaard waarin de ernst van de situatie kan worden uitgedrukt.
Enerzijds omdat er grote verschillen tussen rassen aanwezig is en anderzijds omdat de aandoening ook bij andere dieren dan katten voorkomt.
Toch worden er meestal vier gradaties onderkend:
1. De knieschijf ligt op zijn plaats maar er is een te grote beweeglijkheid aanwezig.
2. De knieschijf ligt op zijn plaats maar is naast de groeve te brengen en schiet dan spontaan weer terug.
3. De knieschijf ligt soms op zijn plaats maar ligt ook vaak naast de groeve; men spreekt dan van een habituele Patella Luxatie.
4. De knieschijf ligt steeds naast de groeve en is er niet meer in terug te duwen; men spreekt dan van een stationaire Patella Luxatie.


Welke katten hebben het
Hoewel de aandoening bij alle rassen en kruisingen voorkomen zie je de aandoening het meest bij dieren met lange achterpoten waarbij er vaak een gestrekte stand van de knie optreedt. Ook dieren met afwijkende gedraaide dijbeenderen vertonen de aandoening vaker. Dus de lengte en/of het niet recht zijn van de dijbeenderen kunnen de aandoening in de hand werken. De diepte van de groeve is ook bepalend voor het wel of niet op kunnen treden van de Luxatie. Doordat de Patella Luxatie door een of meerdere factoren kan worden veroorzaakt is het moeilijk om door een fokprogramma de aandoening uit te bannen. Natuurlijk is het wel van belang om met dieren waar de aandoening in meer of mindere mate is vastgesteld niet te fokken. Deze dieren zouden direct gecastreerd moeten worden.

 

Diagnose
De diagnose is te stellen door een dierenarts die de op de hoogt is van de bouw van een kniegewricht. De Patella is met duim en wijsvinger vast te pakken en zo kan er worden nagegaan of er een abnormale beweeglijkheid aanwezig is. Mogelijk kan ook een stationaire Patella Luxatie worden vastgesteld. Met behulp van röntgenfoto’s is ook de oorzaak van de Patella Luxatie vast te stellen. Zo kunnen diepte van de groeve, de hoek van het kniegewricht en de belijning van het dijbeen zichtbaar worden gemaakt en worden gemeten. In het dierenziekenhuis te Dordrecht worden deze metingen altijd voor de operatie verricht om de operatietechnieken er op aan te kunnen passen.

 

Therapie
Een Patella Luxatie kan operatief worden hersteld. Het is niet altijd nodig een operatieve correctie uit te voeren. Denk bijvoorbeeld aan gradatie 1 en 2. Als het dier er in het dagelijks leven geen last van heeft is een operatieve correctie niet nodig. Alleen als te verwachten is dat er een verergering van de klachten op zal optreden moet dat wel gebeuren. Als er sprake is van gradatie 3 of 4 is een operatie wel gewenst om ongewenste neveneffecten ( denk bijvoorbeeld aan kruisbandrupturen) te voorkomen. Ook zal een dier met een Patella Luxatie gradatie 3 of 4 slecht kunnen lopen en is het welzijn van het dier gestoord.

 

Operatietechnieken
In de loop der jaren zijn er allerlei operatietechnieken gebruikt afhankelijk van de graad van afwijking, gewicht van het dier, leeftijd van het dier en ernst van de verschijnselen. Bij honden worden er ook vele operatiemethoden gebruikt die niet allen geschikt zijn voor de kat omdat er bij de kat veel meer explosieve krachten op de kapsels en banden werken. De kat is meer een dier wat plotseling springt en sprint. Ook een doelgericht herstelprogramma als bij de hond na een operatie is veel moeilijker omdat een wandeling met een poes van een km tot meer niet mogelijk is. Vroeger werd wel het inkorten van kapselbanden als een methode aangegeven waarna de Patella wat strakker op de groeve komt te liggen.


Het uitdiepen van de groeve wordt nog steeds algemeen toegepast, zodanig dat eerst een stukje kraakbeen wordt verwijderd en daarna de groeve wordt verbreed en dieper wordt gemaakt. Daarna wordt het kraakbeen weer in de groeve gelegd. Zo blijft de Patella over een gladde oppervlakte glijden. Belangrijk is dat de staand van de Patella ten opzichte van het onderbeen goed is. Meestal is deze afwijkend waardoor er een Luxatie optreedt of dreigt op te treden. Door de bovenste voorzijde van het kuitbeen waaraan de pees van de Patella is bevestigd los te maken en te verplaatsen naar de buitenzijde wordt bij een Patella Luxatie naar binnen voorkomen dat de Patella kan luxeren. Het verplaatsen van het bovengenoemde deel van het kuitbeen kan op vele manieren gebeuren en hangt af van de ervaring van de chirurg en de ernst van de aandoening. Het voert te ver deze technieken hier allen te bespreken.

 

Nazorg
In het algemeen is het niet nodig om zoals bij de hond de poot in het gips of verband te zetten. Toch proberen we in het Dierenziekenhuis te Dordrecht de geopereerde dieren zoveel mogelijk te verbinden en voor de operatie al te wennen aan kragen om het beschadigen van de wond door likken te voorkomen. Ook kunnen de dieren worden opgenomen voor intensieve verzorging als de eigenaar daar geen kans toe ziet. Paraveterinairen, verbonden aan het dierenziekenhuis, kunnen als nazorg ook fysiotherapie toepassen. Meestal is het dier na een tot twee weken weer aardig mobiel. Wel is het van belang je te bedenken dat een totale botgenezing zes tot acht weken duurt. Na drie tot vier maanden is het dier, mits er geen complicaties zijn opgetreden, weer geheel hersteld.

Amyloïdose

Over deze ziekte is veel te doen geweest sinds 1980. Bij Aby’s en Somali’s komen gevallen van vroegtijdige dood ten gevolge van amyloïdose voor. Meestal is hierbij vooral het niermerg aangetast. Dit geeft een slopende achteruitgang van de gezondheid en voert tenslotte tot de dood. De ziekte is zeer waarschijnlijk erfelijk, al zijn de meningen nog verdeeld m.b.t. de wijze van overerving. Deze ziekte kan ontstaan bij stress, slechte conditie en ook bijvoorbeeld na een tandvleesontsteking.


Helaas kan de diagnose amyloïdose alleen met zekerheid worden gesteld als er autopsie wordt verricht en/of weefselbiopten zijn afgenomen. Vaak is het een zware maar een enorm belangrijke beslissing om uw dier na het overlijden ter beschikking te stellen voor onderzoek als de verdenking van amyloïdose aan de orde is. Hierbij bestaat de mogelijkheid te vragen om een z.g. ‘ cosmetische sectie’, waardoor u het dier nog kunt begraven of laten cremeren. Het klinkt wreed en raar, maar hoe meer katten na het overlijden worden onderzocht, hoe eerder mogelijk ontdekt wordt hoe we amyloïdose kunnen aanpakken. Denk er ook aan om, behalve alle gezondheids en ziektegegevens van het dier, een stamboomkopie mee te sturen.


Bij onze rassen gaat het dus meestal om nier-amyloïdose, maar ook andere organen kunnen aangetast zijn. Als uw dier nierproblemen heeft kan dit een indicatie zijn.

bottom of page