top of page

Gezondheid van de Maine Coon

FIP (Feline Infectious Peritonitis)

FIP (Feline Infectious Peritonitis) is een dodelijke ziekte, en komt bij alle kattenrassen voor. Het coronavirus wat de ziekte veroorzaakt leeft bij 80% van alle kattenhuishoudens. Wanneer het muteert kan het FIP veroorzaken. Testen en vaccinatie zijn tot op heden niet betrouwbaar, en de diagnose FIP kan pas definitief worden vastgesteld bij sectie.

 

Ervaringsverhaal van een fokker uit 1997
Bij dit verhaal willen we wel opmerken dat sinds deze ervaringen is gebleken dat FIP minder besmettelijk is dan gedacht. Daarom zijn ook de maatregelen die voorgeschreven worden in geval van FIP versoepeld.

HCM (Hypertrofische CardioMyopathie)

Hypertrofische CardioMyopathie (HCM) is een hartafwijking die aangetroffen wordt bij zowel raskatten als huis- tuin en keukenkatten. Cardio staat voor hart en myopathie voor zieke spier. Het hart is een pomp die de bloedcirculatie in het lichaam verzorgt. Net als bij mensen heeft het hart van een kat vier compartimenten; de rechter boezem, de rechter kamer, de linkerboezem en de linkerkamer. De rechter boezem ontvangt bloed van diverse grote aderen en stuwt dit naar de rechterkamer. Door het samentrekken van de rechterkamer wordt het bloed naar de longslagader gepompt vanwaar het door beide longen stroomt. Hierbij wordt het bloed van zuurstof voorzien, vervolgt zijn weg naar de linkerboezem en van daar naar de linkerkamer waar het door samentrekking in de lichaamsslagader (aorta) wordt gepompt. Hiervandaan stroomt het bloed door de verschillende organen om zich via de holle aders weer te verzamelen in de rechterboezem. De hartkleppen zorgen er voor dat het bloed maar één kant uit kan en verhinderen dat het terugstroomt.

 

Bij HCM zijn de spieren van de wand van de linkerkamer in dikte toegenomen (hypertrofie). Dit veroorzaakt een toenemende verstijving in de linkerkamer waardoor die zich niet efficiënt kan vullen. Bovendien wordt de ruimte in de linkerkamer steeds kleiner, met als gevolg dat minder bloed rond gepompt wordt en de ruimte in de linkerboezem vergroot. Hierdoor ontstaat o.a. een vergrootte kans op trombose. Door een drukstijging in de linker boezem neemt de druk in de longvaten toe, wat leidt tot vochtophoping in de longen en de borstkas. Tevens kan bij HCM een verdikking van de spieren, waarmee de hartkleppen bevestigd zijn, optreden en een abnormale beweging van de hartkleppen, ook wel SAM (Systolic Anterior Motion) genaamd, ontstaan.

 

Wat zijn de verschijnselen van HCM?
Het is heel goed mogelijk dat een kat niet of nauwelijks symptomen vertoont en men pas na een plotselinge dood merkt dat dit veroorzaakt werd door HCM.
De volgende klachten kunnen een aanwijzing zijn voor HCM:

  • slechte eetlust

  • benauwdheid

  • versnelde ademhaling

  • verlamming van de achterpoten

  • hartruis (Niet iedere hartruis is een teken van HCM is en niet bij alle gevallen van HCM kan een hartruis via een stethoscoop worden gehoord.)

 

Bij welke rassen komt HCM vaker voor?

HCM komt vaker voor bij de rassen Brits Korthaar, Maine Coon en Ragdoll, maar ook in minder mate bij de Noorse Boskat, de Turks Angora en de Blauwe Rus. Bij Siamezen, Burmezen en Abessijnen zou HCM vrijwel niet voorkomen, hier komt wel een vorm van hartspierziekte voor waarbij de hartspier dunner, wijder en zwakker wordt: CCM, Congestieve CardioMyopathie.

 

Op welke leeftijd kan HCM optreden?
In het algemeen wordt HCM aangetroffen bij katten jonger dan 5 jaar (maar het kan ook op latere leeftijd voorkomen). Deze afwijking is wel aangetroffen bij kittens op de leeftijd van 6 maanden, maar gebruikelijk is rond de 2 jaar. Ook het geslacht kan een rol spelen. Bij katers wordt deze afwijking meestal op jongere leeftijd vastgesteld dan bij poezen. Daarnaast is opvallend dat bij katten, bij wie op zeer jonge leeftijd HCM wordt vastgesteld, er meestal sprake is van een agressievere vorm, waarbij de levensverwachting zeer kort is.

 

Is HCM te genezen?
Er is geen genezing mogelijk, maar medicijnen kunnen HCM katten soms nog wel 6 jaar in leven houden! De behandeling varieert naar gelang de symptomen en kan bestaan uit het geven van vochtafdrijvers, middelen die de hartwerking verbeteren of die de kans op trombose verminderen en een hartondersteunend dieet. Stress moet zoveel mogelijk worden vermeden.

 

Welke andere ziektes lijken op HCM maar zijn het niet?
Helaas wordt bij de genoemde symptomen vaak snel een conclusie getrokken dat het wel HCM zal zijn, maar er kunnen ook andere redenen zijn waardoor dit beeld ontstaat. Laat daarom bij verdenking op HCM dit altijd controleren door een specialist zodat andere oorzaken kunnen worden uitgesloten.

 

Waardoor wordt HCM veroorzaakt?
HCM is een genetische afwijking die autosomaal dominant vererft. Autosomaal houdt in dat het niet uitmaakt of het van de moeder of de vader komt en ook niet uit maakt of het kitten een poes of een kater is. Dominant betekent dat het al kan ontstaan als één ouder dit doorgeeft. Niet alle katten met HCM hebben dezelfde verschijnselen; ook is er een grote variatie in de wijze waarop HCM zich ontwikkelt. Er zijn ook katten die HCM vererven en zelf helemaal geen verschijnselen vertonen.


HCM is een afwijking die ook bij mensen voorkomt. Er wordt dan ook veel onderzoek gedaan naar welke genen hiervoor verantwoordelijk zijn. Er zijn inmiddels meer menselijke HCMgenen gevonden en die worden allemaal vergeleken. Men neemt op dit moment aan dat HCM bij katten door meerdere genen veroorzaakt wordt en dat die per ras zelfs verschillen. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de verschillende verschijningsvormen van HCM.

PKD (Polycystic Kidney Disease)

Polycystic Kidney Disease (PKD) is een meestal erfelijke afwijking, die bestaat uit cysten in de nieren. Cysten zijn met vocht gevulde blaasjes. Afhankelijk van de hoeveelheid en afmeting kunnen zij het functioneren van de nieren bemoeilijken en leiden tot chronisch nierfalen.


De diagnose PKD kan worden gesteld via een echografisch onderzoek van de nieren (bij voorkeur op de leeftijd één jaar), dus voordat de kat voor de fok wordt ingezet.


Nadat een aantal jaren terug geconstateerd werd dat bij een groot aantal Perzen PKD voorkwam bleken er ook enkele gevallen van PKD bij Maine Coons in de Pawpeds database bekend te zijn. PKD vererft autosomaal dominant. Dit betekent dat een kat deze afwijking al kan krijgen indien dit door één van de ouderdieren wordt vererfd en dat het niet uitmaakt of dit de vader of de moeder is. Op dat moment was deze afwijking alleen bekend bij Perzen. Mogelijke oorzaak van het voorkomen van PKD bij de Maine Coon zou kunnen zijn dat bij de start van de fok van Maine Coons bewust of onbewust gebruik is gemaakt van kruisingen tussen Perzen en Maine Coons. Er is ook niet-erfelijke PKD mogelijk: die betreft dan zelden beide nieren en vertoont ook meestal minder cysten.

 

Om te voorkomen dat dit bij Maine Coons tot een zelfde probleem als bij de Perzen zou leiden werd aan Maine Coon fokkers aangeraden om hun dieren hierop na te laten kijken. Vaak kon dit immers gecombineerd worden met een echo van het hart. Veel fokkers hebben dit gedaan.


Het controle- en eliminatiebeleid met betrekking tot PKD van de Perzenfokkers bij de Felikat rasclub (RPL) heeft er toe geleid geresulteerd dat het percentage katten met PKD van 45 tot 13 is gezakt.


Maar hoe staat de Maine Coon er nu voor? Het viel de werkgroep Fok & Advies op dat we nooit meldingen kregen of hoorden van Maine Coons met PKD, terwijl er toch al een flink aantal jaren daar op getest werd. Dit was de aanleiding om bij alle radiologen in Nederland en België, die op onze advieslijst staan voor screening van hart en nieren, te vragen naar hun bevindingen.


Inmiddels hebben we van bijna alle radiologen antwoord ontvangen. Ook bij hen waren geen gevallen van PKD bij de Maine Coon bekend. Sommigen beantwoorden onze vraag uit hun hoofd, anderen namen de moeite om hun archief van enige jaren door te nemen. Een voorbeeld van 250 onderzochte dieren werd daarbij genoemd. Een Belgische radioloog kende alleen een van zeven genoemde gevallen uit Pawpeds meer dan 10 jaar geleden en had die daarna ook niet meer gezien. Een andere Belgische radioloog zag een verschuiving van de scan naar de DNA-test voor PKD. Over dit laatste krijgt de werkgroep regelmatig vragen. Fokkers zeggen dat de dierenartsen dit aanraden, terwijl radiologen/dierenartsen zeggen dat de fokkers hiernaar vragen. Het resultaat van onze enquête leidde ook bij enige radiologen tot de uitspraak dat het niet meer nodig was om te adviseren Maine Coons op PKD te screenen.

 

Conclusie:
Gezien de grote populariteit van het ras, het grote aantal importen in binnen en buitenland en de testbereidheid van de fokkers zijn veel Maine Coons getest op PKD. Deze enquête onder de radiologen omvat een goede afspiegeling vormt van ons ras. Daarom zijn we heel blij dat we kunnen concluderen:
PKD vormt geen probleem bij het ras Maine Coon en komt in ieder geval in Nederland niet voor.

SMA (Spinale Musculaire Atrofie)

Wat is Spinale Musculaire Atrofie (SMA)?
Spinale Musculaire Atrofie is een erfelijke en aangeboren neuromusculaire aandoening, waarbij iets mis is met de motorische zenuwcellen in het ruggemerg, die uitlopers hebben naar de spieren. Een aantal van deze cellen functioneert niet omdat een groot gedeelte van het LIX1 gen vernietigd is, waardoor er geen of gebrekkige signalen aan de spieren worden doorgegeven en de zenuwcellen, die de skeletspieren aansturen afsterven.

 

Wat zijn symptomen en op welke leeftijd zijn die te zien?
De spierzwakte die door deze aandoening ontstaat, wordt voor het eerst zichtbaar op een leeftijd van 3 – 4 maanden. Er is enige variatie in de mate hoe ernstig en hoe snel de aandoening zich ontwikkelt. Het begint met verzwakking in de achterpoten en lichte vorm van trillen, vervolgens niet meer in staat zijn om te springen, moeilijk ademen en vaak uitrusten na een kort stukje lopen. De katten lijken geen pijn te ondervinden. Op de leeftijd van 8 – 12 maanden lijkt de situatie zich te stabiliseren. Uit het onderzoek dat is gedaan in een daarvoor opgezette kolonie van katten is niet gebleken dat SMA ook resulteerde in doodgeboren kittens.

 

Is er een medicatie voor SMA?
Nee, er bestaat geen medicatie om het proces om te keren of te vertragen of de situatie comfortabeler te maken.

 

Wat is de levensverwachting van katten met SMA?
Er is een kat bekend die 10 jaar geworden is met deze afwijking, maar in de meeste gevallen zullen de eigenaars van getroffen katten eerder ingegrepen hebben omdat zij de kwaliteit van leven niet meer voldoende vonden.

 

Hoe vererft SMA?
SMA vererft autosomaal recessief. Autosomaal wil zeggen niet geslachtsgebonden, dus het kan zowel bij katers als poezen optreden. Recessief is het tegenovergestelde van dominant. Een kitten hoeft het gen voor een dominante eigenschap maar van één ouder mee te krijgen om de eigenschap al te hebben. Bij een eigenschap die de gezondheid betreft (zoals een erfelijke ziekte), betekent dit dat het kitten aan deze ziekte lijdt. Bij een recessieve eigenschap kun je het defecte gen bij je dragen zonder dat je ziek wordt: je wordt dan een “drager” genoemd. Dit is aan de buitenkant niet zichtbaar. Pas als je twee dragers met elkaar kruist en allebei de ouders het gen voor de recessieve eigenschap aan een kitten doorgeven, wordt het kitten ziek en wordt deze eigenschap dus zichtbaar. Een recessieve aandoening kan zich dus gemakkelijk in een populatie verspreiden zonder dat je het merkt.

 

Bij welke rassen komt SMA voor en wanneer werd de afwijking bekend?
De afwijking werd voor het eerst gediagnosticeerd in Amerika in 1998 bij Maine Coons. Bij Noorse Boskatten komt een aandoening voor die er op lijkt (GSD IV), maar die door een heel ander gen wordt veroorzaakt.

 

Komt SMA veel voor?
Het is heel moeilijk in te schatten hoe hoog of hoe laag het percentage is dat SMA onder Maine Coons voorkomt. Op zich zijn er weinig lijders bekend maar dat zegt niets over het aantal dragers. Navraag bij een aantal laboratoria in 2011 leverde de volgende gegevens op als resultaat van de ingezonden testen.
Toen Antagene als een van de eerste Europese Laboratoria begon met testen trof het aanvankelijk een percentage van 5 % aan. Ondertussen zijn er in Frankrijk ongeveer 650 katten getest waarbij het percentage gedaald is naar 1%. Men gaat er van uit dat een deel van de katten, dat drager bleek te zijn uit de fok zijn gehaald, waardoor dit percentage verder zal dalen. Laboklin noemt in haar testresultaten over de afgelopen 2 jaar een drager percentage van 3,7 %. Biofocus noemde in 2009 een percentage van 4,1 %. Bij Animal DNA Laboratory is de test nog niet zo lang beschikbaar en die noemt een dragerpercentage van 10% onder de aangevraagde testen.
In Nederland zijn enkele gevallen van dragers bekend.

 

Wat zeggen deze percentages nu?
De genoemde percentages zijn relatief. Ze worden namelijk door diverse factoren bepaald. Welke groep fokkers en uit welke land stuurt een test in? De percentages kunnen hoger ( of lager) zijn in landen, die op de een of andere manier beperking ondervinden van nieuwe importen door afgelegen ligging, quarantaineregels, beperkt aantal fokdieren etc. Zijn dat fokkers die fokmateriaal hebben verwant met bekende dragers? Of zijn het nieuwe fokkers die standaard op alles testen? Bij vrijwillig testen zal meestal geen correct beeld ontstaan dat een afspiegeling vormt van het bestand. In tegenstelling tot GSD IV bij de Noorse Boskat is de DNA – test voor SMA bij de Maine Coon door de FIFé nog niet verplicht gesteld. Uit de testuitslagen is in ieder geval wel gebleken dat er meer lijnen zijn dan oorspronkelijk gedacht werd waar deze aandoening voorkomt. Bij de is Maine Coon gebruik gemaakt van novicen. Mogelijk dat deze verschillende lijnen toch een onbekende gemeenschappelijke voorouder hebben.

 

Wat is het gevaar van SMA?
Aandoeningen die recessief vererven, trede pas op op het moment dat de verspreiding van het gen in een populatie al groot is, dus als er al veel dragers (18%) zijn. De kansdat twee dragers met elkaar gepaard worden, is dan namelijk ook groot. Bij een kruising van twee dragers is de kans op kittens met een aandoening 25% ofwel 1 op de 4 kittens. Dit is een theoretische kans, er hoeft dus geen kitten met SMA geboren te worden, net zoals de theoretische kans op poezen in een nest 50% is. Maar er worden ook nesten geboren met uitsluitend poezen of uitsluitend katers! Het kan dus zijn dat u tot nu toe gewoon geluk hebt gehad. Om een voorbeeld te noemen: In Nederland had een fokker de pech tweemaal een drager te kopen uit niet verwante lijnen.

 

PKdef (Pyruvaat Kinase Deficiëntie)

Op de website van het laboratorium waar Leslie Lyons werkzaam is staat een publicatie aangekondigd van een onderzoek waaraan zij heeft meegewerkt. In het onderzoek, dat gebaseerd is op testresultaten van 38 rassen, bleek dat PKdef onder veel meer rassen voorkomt dan werd gedacht. De afwijking was tot nu toe alleen bekend bij Abessijnen, Somali’s, Bengalen en Singapura’s en huiskatten.

 

Wat is PKdef?
Allereerst PKdef heeft niets met PKD of nieren te maken! Pyruvaat Kinase is een enzym dat een belangrijke rol speelt bij de energiestofwisseling. Onvoldoende activiteit van dit enzym kan leiden tot instabiliteit en tekort van rode bloedcellen. De afwijking is ook bekend bij mensen en honden, maar verloopt niet hetzelfde. De symptomen van deze vorm van bloedarmoede kunnen zijn: sloomheid, zwakte, gewichtsverlies en gele kleur van de slijmvliezen. Vaak is de urine donkerder gekleurd. Er is een grote variatie in de leeftijd waarop deze ziekte zich openbaart, maar ook in de mate waarin katten hier last van hebben. Verder treden de verschijnselen ook periodiek op. Kortom geen duidelijk ziektebeeld wat direct herkend wordt.


Er bestaat geen medicatie voor PKdef, alleen de symptomen kunnen bestreden worden.
De afwijking is erfelijk, maar vererft recessief. Dragers zijn dus volkomen gezond, maar katten die het foute gen van beide ouders hebben geërfd kunnen wel lijder zijn. Katten die aan PKdef lijden kunnen nog vrij oud worden, de oudste kat waarbij PKdef is geconstateerd was 14 jaar. Dit is in tegenstelling tot bij honden waar deze afwijking een veel agressiever verloop heeft.

 

In het onderzoek worden de volgende rassen genoemd die een verhoogd risico lopen omdat daar een relatief hoog aantal dragers werden aangetroffen: Abessijn, Bengaal, Egyptische Mau, Kort- en Langharige huiskat, La Perm, Maine Coon, Noorse Boskat, Savannah, Siberische Kat, Singapura en Somali. Bij de Exotic Shorthair, de Pers en de Oosters Korthaar werden minder risicovolle percentages gevonden.


Bij de rassen met een verhoogd risico om PKdeflijder te zijn of nakomelingen te produceren die aan PKdef lijden wordt aangeraden om hier op te testen.

Als oorzaak hoe rassen aan dit gen zijn gekomen worden de volgende mogelijkheden genoemd:

  • het ras is ooit gekruist met een Abessijn waardoor naast een bepaalde gewenste eigenschap ( bv het ticked patroon) ook deze ongewenste eigenschap ongezien werd geïntroduceerd in het ras.

  • het ras is ontstaan uit katten van onbekende herkomst waarin in de achtergrond huiskatten voorkomen.

 

Bij de Rasclub Maine Coon hebben zich al een aantal fokkers gemeld, die bij het testen resultaten ontvingen dat hun kat PKdefdrager was. Zij kregen dit resultaat omdat zij gebruik maakten van een combinatietest. Na terugkoppeling met Leslie Lyons werd de rasclub op dit onderzoek geattendeerd. Ook werd zekerheidshalve de test van de in Nederland gevonden lijder nog eens door haar laboratorium uitgevoerd en bevestigd dat dit het zelfde resultaat opleverde. Na vergelijking van door de rasclub ontvangen resultaten en stambomen kon geconcludeerd worden dat deze deficiëncy niet gekoppeld is aan één specifieke lijn maar in diverse lijnen voorkomt. Dit bevestigt wat Leslie Lyons in haar onderzoek heeft gevonden.
De rasclub ondersteunt dan het advies dat door Leslie Lyons wordt gegeven: testen, zodat u kunt voorkomen dat lijders ontstaan. U kunt dragers dus wel gebruiken met katten die negatief zijn getest voor deze afwijking.

 

Ter voorkoming van misverstanden benadrukt de werkgroep dat:

  • Het hier geen afwijking betreft die alleen bij Maine Coons voorkomt omdat daar op getest wordt. De testresultaten bevestigen alleen maar wat Leslie Lyons al bij haar onderzoek had gevonden. Namelijk dat het bij veel meer rassen voorkomt dan aanvankelijk werd gedacht

  • De afwijking niet verbonden is aan het ticked gen. U kunt dus niet aan de buitenkant van uw kat afleiden of deze een PKdef drager of lijder is.

  • De afwijking niet verbonden is aan zeer recente introducties van foundation katten zoals bij sommige rassen lang of nog mogelijk was.

  • De door Leslie Lyons genoemde mogelijkheden slaan op een periode van meestal tientallen jaren geleden bij de opbouw van een ras, waarbij die van de La Perm en Bengaal van wat jongere datum zijn.

PL (Patella Luxatie)

Heeft u een hond die een tijdje hippend loopt en vervolgens weer normaal? Of loopt uw kat kreupel en kan hij niet meer op een kastje of het aanrecht springen? Dan bestaat er een kans dat hij of zij last heeft van patella luxatie: een knieschijf uit de kom. Omdat het beeld niet altijd duidelijk is, en getroffen dieren niet altijd pijn hebben, duurt het soms even voor de juiste diagnose gesteld wordt. Dat kan het probleem verergeren.

 

Prof. dr. H. Hazewinkel, orthopeed en onderzoeker bij de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren in Utrecht vertelt. “Bij honden en katten werkt het niet helemaal hetzelfde, maar wel vergelijkbaar als bij mensen. Je hebt een kniepees die de dijbeenspier verbindt met het onderbeen. De dijbeenspier zorgt ervoor dat het been naar voren kan bewegen, de knie kan strekken en dat dan het been belast kan worden. Als de knieschijf uit de kom is, kan het been niet meer gestrekt en dus het been niet belast worden. Dat maakt dat honden gaan hippen en katten kreupel gaan lopen. Dat komt lang niet altijd door pijn, maar vaak gewoon omdat ze hun poot niet kunnen strekken. Soms schiet de knieschijf vanzelf weer terug en kan de hond of kat weer normaal lopen en springen. Daarom lijkt het vaak op een tijdelijk probleem, terwijl het dat niet is, zeker niet op de langere termijn. Want wat er eigenlijk gebeurt, is dat de knieschijf, die normaal in een zogenaamde groeve loopt, daar uit schiet naar de binnen- of buitenkant van het been. Als dat te lang en te vaak gebeurt, slijt het kraakbeen van het kniegewricht. Er ontstaat dan artrose of vervorming en dat wordt een pijnlijke kwestie.”

 

Alle leeftijden?
Zo’n niet-meewerkende knieschijf lijkt misschien een ouderdomskwaal, maar dat is niet zo. Er zijn honden die er met vier maanden al last van hebben, maar ze kunnen dus ook ouder zijn. Er zijn bij honden ook bepaalde rassen die er gevoeliger voor zijn dan andere (zie kader). Opvallend is dat het vooral om kleine rassen gaat.

Professor Hazewinkel vertelt: “Komt het mogelijk bij 25% van de Flatcoated Retrievers voor, bij Kooikerhondjes hebben we het al over 40-60%, bij Pomeranians zelfs over 60-80%. De patella luxatie is dan meestal een erfelijke aandoening. Het kniegewricht ontwikkelt zich niet zoals het zou moeten, waardoor de vorm zo afwijkend wordt dat de knieschijf regelmatig of zelfs permanent uit de kom schiet. Maar een hond of kat kan de patella luxatie ook oplopen door een aanrijding. Normaal gesproken wordt de knieschijf midden op het onderbeen gehouden door horizontale verdikkingen in het kniekapsel. Bij een trauma zoals een aanrijding kan één van de verdikkingen verscheuren waardoor de knieschijf van binnen of naar buiten uit de groeve gaat.” Welke rassen bij katten vaker met knieschijfproblemen te maken hebben, is nog niet echt onderzocht. Vandaar dat het gemiddeld wat vaker over honden gaat dan over katten wanneer Hazewinkel over de aandoening spreekt.

 

‘Patella luxatie komt bij alle leeftijden voor, maar we zien het vaker bij kleinere hondenrassen’

Maar het komt bij katten zeker ook regelmatig voor, met name bij de Abessijnen en de Devon Rex. Het is überhaupt een veelvoorkomend probleem. “Heup- en elleboogdysplasie zijn in brede kring bekend als oorzaken voor kreupelheid van middelgrote honden, zowel bij dierenartsen als bij eigenaars. Voor patella luxatie zou hetzelfde moeten gelden bij kleine honden en katten.”

 

Voorkomen
Voorkomen is meestal beter dan genezen, maar bij patella luxatie is dat lastig. Zeker trauma’s zoals ongelukken in het verkeer zijn natuurlijk moeilijk te voorkomen, net als erfelijke afwijkingen. Wil je daar echt iets aan doen, dan moet je terug naar het begin: de fok. Professor Hazewinkel: “Het zou het beste zijn als er niet gefokt werd met dieren die patella luxatie in hun genen hebben. Dat kan tot nu toe alleen worden vastgesteld met lichamelijk onderzoek. Er zijn aangewezen dierenartsen die dit onderzoek officieel kunnen uitvoeren. Deze artsen bekijken de gehele gesteldheid van de hond of kat, hoe de gewrichten bewegen en of ze daar afwijkingen in kunnen voelen. Zij mogen de eigenaar of fokker naar aanleiding van het onderzoek een certificaat geven waarop staat of de hond of kat vrij is van patella luxatie.” Er wordt nu op de Universiteitskliniek onderzoek gedaan op DNA-niveau, op zoek naar de chromosoomafwijking dat de luxatie veroorzaakt. “We hopen dat daar een test uit komt, waardoor hondeneigenaren alleen een bloedsample hoeven op te sturen en ze de uitslag toegestuurd krijgen. Dat maakt het onderzoek al een stuk eenvoudiger om uit te voeren. Je hoeft niet alle dieren lichamelijk te onderzoeken, eigenaren hoeven niet te reizen naar een aangewezen dierenarts en deze dierenartsen hoeven het land niet in voor controle van de patella bij honden of katten. Uit dit onderzoek blijkt al dat fokken met ouderdieren die geen patella luxatie hebben, de kans daarop bij de pups drastisch verlaagt. Als je weet welke chromosoomafwijking verantwoordelijk is, kun je ook zien of het dier kans heeft om drager te zijn van de aandoening, terwijl het nog niet de symptomen heeft. Heeft de hond of kat inderdaad patella luxatie in de genen, dan zou het advies zijn om er niet mee te fokken.”

 

‘De patella luxatie kan een erfelijke aandoening zijn, als het kniegewricht zich anders dan normaal ontwikkelt’

 

Maar zo ver is het dus nog niet. Bovendien is dan nog niet het hele probleem opgelost. Rasverenigingen moeten bereid zijn om mee te werken aan het preventieve onderzoek. En ze moeten eventueel hun fokprogramma kunnen en willen aanpassen. Er moeten uiteindelijk voldoende patella luxatie vrije dieren overblijven om mee door te kunnen fokken. Hazewinkel wijst nog op een ander probleem. “Je hebt geen zicht op mensen die privé gewoon een nestje willen van een dier dat misschien wel drager of lijder is. Ook die eigenaren zouden dus moeten worden gewezen op de risico’s van fokken met honden waar je misschien niet alles van weet, zeker niet wat erfelijke aandoeningen aangaat.”

 

Operatief ingrijpen
Goed om te weten dat er wordt gewerkt aan het terugdringen van patella luxatie in de toekomst. Maar wat te doen als je een hond of kat hebt die er nu al last van heeft? De expert adviseert vooral om op tijd naar de dierenarts te gaan, ook al denk je dat het om een lichte vorm gaat of maar tijdelijk is. Het probleem kan namelijk verergeren. Hoe verder gevorderd, hoe lastiger aan te pakken en hoe zwaarder de benodigde ingrepen. De meest voor de hand liggende ingreep is het verplaatsen van de aanhechting van de kniepees, vertelt Hazewinkel. “Je maakt een stukje bot los waar de pees aan vast zit en zet het zo terug dat de knieschijf weer rechtop het gewricht zit en niet naar buiten of naar binnen schiet. Dit is geen grote operatie en ook niet echt ingrijpend voor het dier zelf. We zijn in de Universiteitskliniek nog steeds bezig met het verbeteren van de techniek. Alles kan altijd nóg beter.”

 

‘Soms schiet de knieschijf vanzelf weer terug. Dan lijkt het een tijdelijk probleem, terwijl het dat niet is.’

Soms is de groeve waardoor de knieschijf ‘spoort’ niet diep genoeg. De knieschijf schiet er dan gemakkelijker over weg. Operatief kan dit geultje verder worden uitgediept zodat de knieschijf beter op zijn plek blijft liggen. Maar er zijn gevallen waarin er steviger moet worden ingegrepen. “Bij een ernstige patella luxatie kan het hele kniegewricht vergroeid of afwijkend gevormd zijn. Dan is een zwaardere operatie nodig om het achterpootje zo te maken dat de hond of kat het goed kan gebruiken. We moeten het gewricht zo reconstrueren dat het weer de juiste vorm heeft en alles soepel kan lopen. Dit zijn echt ingrijpende operaties, ook voor de hond of kat. De dierenarts of specialist kan bepalen welke ingreep nodig is bij welke hond of kat. De dierenarts kan dan ook doorspreken wat de kosten van de operatie zijn en welke nazorg nodig is. Maar als je er als baasje tijdig bij bent, kun je een hoop kosten voorkomen, en belangrijker: pijn en ongemak voor het dier.”

Bloedgroepen

Algemeen
Bij de kat bestaan er 3 soorten bloedgroepen:
A (kan genetisch gezien AA of Ab zijn), b (is genetisch bb) en AB.
Bij alle rassen is A de meest voorkomende. Het voorkomen van bloedgroep b verschilt erg per ras; een aantal rassen hebben hoge percentages, maar in sommige andere rassen komt het weinig tot niet voor. Maar ooit is een mutatie opgetreden die het ontstaan van bloedgroep b heeft bewerkstelligd. Bloedgroep AB is erg zeldzaam en men tast over het ontstaan en de vererving ervan nog in het duister. Bij de Maine Coon is bloedgroep A het meest voorkomend en bloedgroep b omvat ongeveer 5% of minder van de populatie.

 

Bloedgroepen van de Maine Coon
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de Maine Coon tot de groep raskatten behoort die een vrij gering percentage vertegenwoordigers met bloedgroep b heeft. In het overzicht hieronder zijn resultaten van 2 verschillende onderzoekteams te vinden, te weten het team van Fabcats en van Dr. Addie. Beide groepen hebben sites op het internet waar veel goede informatie over het onderwerp bloedgroepen bij katten te vinden is.

 

Problemen bij incompatibele bloedgroepen van ouderpaar combinaties.
Incompatibele bloedgroepen zijn kort gezegd bloedgroepen die niet verenigbaar zijn, zonder dat dat schade aan de gezondheid van het dier toebrengt. Bij katten zijn dat de bloedgroepen A en b. Bloedgroep b heeft antistoffen tegen bloedgroep A; deze antistoffen breken de rode bloedlichaampjes af. Als een kat met bloedgroep A, bloed met bloedgroep b krijgt toegediend, is er een grote kans dat de kat hierdoor sterft. Zonder voldoende rode bloedlichaampjes (die zuurstof in het bloed vervoeren) kunnen de organen, de stofwisseling enzovoort, niet meer goed werken. Bij net geboren kittens kunnen er via hun nog niet “gesloten” darmcellen via de moedermelk afweerstoffen in het bloed van de kittens worden opgenomen. Zoals hiervoor beschreven, kunnen de kittens daardoor sterven. (voor meer informatie, zie de link van Dr. Addie) Deze “ziekte”, dit probleem, heet Neonatale Isoerythrolyse. Er zijn methoden om deze ziekte te voorkomen als tijdens de dracht (of daarvoor) bekend wordt dat de kittens hier risico op lopen.

 

Om hier direct duidelijkheid te scheppen: de enige combinatie van bloedgroepen van ouderdieren die direct gevaar voor pasgeboren kittens oplevert, is die van een moederpoes met bb (b) en een vader met AA, Ab of AB (deze laatste groep is zeer zeldzaam en moet behandeld worden als AA of Ab). Dan kunnen er kittens geboren worden met de bloedgroep A (omdat A dominant is over b). Een kater met bloedgroep b kan met alle soorten bloedgroepen verpaard worden, maar het blijft van belang dat de bloedgroep van hun kittens worden getest als daar verder mee gaat worden gefokt.


Er is een uitzondering op deze regels: een moederpoes met bloedgroep A kan in principe zonder problemen kittens van bloedgroep b voeden, omdat ze weinig tot geen antistoffen tegen bloedgroep b heeft. Echter: de poes kan met het ouder worden steeds meer en meer antistoffen ontwikkelen. Bij tweede en derde nestje kunnen b-kittens dan wel gevaar lopen.

bottom of page